Op deze pagina vindt u antwoorden op veelgestelde vragen bij deze subsidieregeling.
Aanvragen ontwikkelsubsidie
Ten aanzien van de ontwikkelsubsidie kan een bekostigde instelling penvoerder zijn van maximaal twee samenwerkingsverbanden gedurende de looptijd van de subsidieregeling. Het staat bekostigde instellingen vrij om daarnaast deel te nemen aan andere samenwerkingsverbanden die voor deze subsidie in aanmerking komen, alleen niet als penvoerder.
Een verband kan maximaal één aanvraag per aanvraagperiode indienen voor de ontwikkelsubsidie. Over de gehele subsidieperiode mogen aan een samenwerkingsverband maximaal twee aanvragen voor de ontwikkelsubsidie toegekend worden.
Voor de ontwikkelsubsidie zijn er vier aanvraagronden:
- 7 september t/m 15 oktober 2019
- 6 januari t/m 1 april 2020
- uiterlijk op 1 oktober 2020
- 15 september tot en met 1 november 2021
Nee. De uitkomst van het verkenningsproces (met de startsubsidie) kan namelijk ook zijn dat het niet mogelijk is om een samenwerkingsverband op te richten voor opleiding X in regio Y. Daarom staat de startsubsidie los van de ontwikkelsubsidie. Bovendien is de startsubsidie optioneel.
Dat is afhankelijk van o.a. het aantal aanvragen, de kwaliteit ervan en hoogte van de budgetten die worden aangevraagd.
Rekenvoorbeeld (op basis van subsidiebudget per aanvraagronde in 2020):
Als er gemiddeld 250.000 euro wordt aangevraagd, kunnen er maximaal 18 aanvragen worden toegekend per aanvraagronde. Als er 500.000 euro wordt aangevraagd door alle aanvragers, kunnen er maximaal 9 aanvragen worden toegekend per aanvraagronde.
In dat geval zal de beoordelingscommissie de aanvragen gaan rangschikken op kwaliteit, indien van toepassing zullen regionale en sectorale spreiding van aanvragen ook meewegen.
Voor deze subsidieregeling is cofinanciering niet verplicht. De hoogte van de cofinanciering is wel één van de criteria die worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag. Cofinanciering is een indicator voor het commitment en de stabiliteit van het samenwerkingsverband. Let op: Wees realistisch in uw opgave van cofinanciering. Bij de vaststelling van de subsidie wordt de cofinanciering meegenomen in de accountantscontrole.
Ja, u mag altijd een nieuwe aanvraag indienen. Hiervoor geldt geen beperking. Per penvoeder kunnen er maximaal 2 aanvragen gehonoreerd worden
Beoordeling aanvragen
Na het versturen van uw aanvraag krijgt u een ontvangstbericht. Binnen enkele weken na ontvangst wordt gecontroleerd of uw aanvraag voldoet aan de administratieve vereisten, zoals juiste ondertekening, tenaamstelling en bankrekening. Ook wordt er gecontroleerd of alle verplichte vragen en bijlagen zijn ingevuld en/of meegestuurd. Tenslotte wordt er bekeken of alle partners van het samenwerkingsverband zijn opgenomen in het ontwikkelplan en in andere bijlagen, waarbij tenminste de naam van de niet-bekostigde instelling opgenomen moet zijn.
Vervolgens krijgt u een bericht dat uw aanvraag volledig is en in behandeling genomen gaat worden voor de inhoudelijke beoordeling. Is uw aanvraag nog niet volledig? Dan krijgt u eerst een bericht met het verzoek om extra informatie of verificatie. Nadat u heeft gereageerd, wordt uw informatie gecontroleerd en ontvangt u alsnog een bericht dat uw aanvraag volledig is en in behandeling genomen gaat worden voor de inhoudelijke beoordeling.
Het panel van deskundigen beoordeelt de aanvragen. Het kan gebeuren dat het panel meer informatie nodig heeft om uw aanvraag te kunnen beoordelen. Als dat het geval is, dan ontvangt u een verzoek om informatie (VOI), met het verzoek om deze informatie in een kort gesprek te verstrekken aan het panel. Uiteindelijk geeft het panel een beoordelingsadvies aan de minister. Daarna neemt de minister een besluit en worden de aanvragers met een beschikking ingelicht over het besluit (toekenning of afwijzing).
Een panel van deskundigen beoordeelt de aanvragen. Het kan gebeuren dat het panel meer informatie nodig heeft om uw aanvraag te kunnen beoordelen. Als dat het geval is, dan ontvangt u een verzoek om informatie (VOI), met het verzoek om deze informatie te verstrekken aan het panel in een kort gesprek. Indien u een VOI ontvangt, mag u alleen maar de gestelde vragen beantwoorden. U mag uw aanvraag niet op andere onderdelen aanvullen. Doet u dit toch, dan wordt deze aanvullende informatie niet meegenomen in de beoordeling. Na ontvangst van uw reactie wordt de beoordeling afgerond. Vervolgens verstrekt het panel het beoordelingsadvies aan de minister voor de besluitvorming.
Ontwikkel- en uitvoeringsactiviteiten
Alle kosten voor het ontwikkelen van een flexibel opleidingsprogramma (met onderliggende producten zoals leermiddelen, examens, intake-instrumenten) voor een beroepsopleiding in het mbo in de derde leerweg zijn subsidiabel. Denk hierbij aan de inzet van medewerkers (en eventuele externe inhuur) bij ontwikkelwerkgroepen, ontwikkelbijeenkomsten, afstemming in het samenwerkingsverband, organisatie en aansturing van het ontwikkeltraject en de daarvoor benodigde faciliteiten, zoals ICT-voorzieningen. Kosten voor evaluatie en doorontwikkeling van het flexibele opleidingsprogramma tijdens het aanbieden van de opleiding gedurende de subsidieduur (bijvoorbeeld een pilot), zijn ook subsidiabel. Alle kosten voor het aanbieden van de opleiding (verzorgen van onderwijs) zijn uitdrukkelijk nietsubsidiabel. Onderwijsprogramma’s voor kwalificaties die worden ontwikkeld in het kader van de experimenteerregeling (Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022) zijn ook niet subsidiabel.
Het samenwerkingsverband van publieke en private mbo-instellingen moeten de flexibele onderwijsprogramma’s samen ontwikkelen. Daarna is het de bedoeling dat één of meer onderwijsinstellingen in het samenwerkingsverband de opleiding gaat/gaan aanbieden na de ontwikkeling, maar het staat ze vrij om tijdens, dan wel na de subsidieperiode, de opleiding samen of juist apart aan te bieden.
Regio
Met regio wordt voor deze subsidie het werkgebied bedoeld, waarin het samenwerkingsverband actief wil worden. Meestal zal een samenwerkingsverband actief zijn in één of enkele regio’s en daarom zullen de inspanningen voor de vraaggerichtheid en de wervingsstrategie dus ook gericht zijn op één of enkele regio’s. Als het samenwerkingsverband kiest voor een sectorale (landelijke) insteek, dan is het werkgebied groter, bijvoorbeeld Zuid-Nederland, of zelfs heel Nederland. In dat geval is het nodig dat het samenwerkingsverband de scholingsvraag en werving (beoordelingscriterium 2) beschrijft voor het grotere werkgebied.
Partners binnen een samenwerkingsverband
Nee, dat is niet mogelijk. Publiek en private onderwijsinstellingen voor het beroepsonderwijs vormen een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband omvat ten minste één bekostigde en één niet-bekostigde onderwijsinstelling voor het beroepsonderwijs.
Andere organisaties (bijv. uitgeverijen, adviesbureaus, bedrijven, brancheorganisaties, UWV, onderwijsinstellingen zoals een vmbo- of een hbo-instelling) kunnen geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband, maar mogen wel betrokken worden in het kader van afstemming. Inkoop door het verband bij derden is mogelijk, mits aan de aanbestedingsregels wordt voldaan (indien van toepassing).
Nee, dat is niet mogelijk. Een hbo-instelling mag geen deel uitmaken van het (formele) samenwerkingsverband in het kader van deze subsidieregeling.
Andere organisaties (bijv. uitgeverijen, adviesbureaus, bedrijven, brancheorganisaties, UWV, onderwijsinstellingen zoals een vmbo-instelling) kunnen geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband, maar mogen wel betrokken worden in het kader van afstemming. Inkoop door het verband bij derden is mogelijk, mits aan de aanbestedingsregels wordt voldaan (indien van toepassing).
Nee, dat is niet mogelijk. In het kader van deze subsidieregeling wordt een contractpoot van een ROC gezien als een bekostigde instelling (Art. 1.1). Daarmee wordt niet voldaan aan de minimale eis dat het samenwerkingsverband gevormd moet worden door een bekostigde- en niet-bekostigde onderwijsinstelling voor het beroepsonderwijs. Een contractpoot van een ROC mag onderdeel uitmaken van een samenwerkingsverband, maar in dat geval moet er ook één niet-bekostigde onderwijsinstelling deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
- De particuliere onderwijsinstelling moet minimaal één crebo-erkenning hebben op het moment van de aanvraag. Het maakt niet uit voor welke kwalificatie. Uiteraard moeten de onderwijsinstellingen erkend zijn voor de crebo’s van de te ontwikkelen opleidingsprogramma’s en voor het aanbieden van onderwijs in de derde leerweg, zodra de opleidingen worden uitgevoerd.
- Een particuliere onderwijsinstelling mag in het kader van deze subsidieregeling niet in eigendom te zijn van een ROC. Een contractpoot van een ROC wordt gezien als een bekostigde instelling (zie ook artikel 1.1 van de regeling). Daarmee wordt niet voldaan aan de minimale eis dat het samenwerkingsverband gevormd moet worden door een bekostigde en niet-bekostigde onderwijsinstelling voor het beroepsonderwijs. Een contractpoot van een ROC mag wel onderdeel uitmaken van een samenwerkingsverband, maar in dat geval moet er ook één niet-bekostigde onderwijsinstelling zonder banden met een ROC deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
Looptijd van de subsidie
Nee, de looptijd staat vast. In de periode totdat de subsidietermijn verstrijkt, gaat het samenwerkingsverband de uitvoeringvan de opleiding evalueren en het flexibele opleidingsprogramma doorontwikkelen (kwaliteitsmanagement). Het maaktdaarbij niet uit of een onderdeel van, danwel de gehele flexibele beroepsopleiding wordt aangeboden en of deze pasafgerond zal worden voor of na het verstrijken van de subsidieperiode.
De tussentijdse vorderingen en het uiteindelijke resultaat (één of meer flexibele opleidingsprogramma’s) wordenbeoordeeld middels de tussenrapportage en de eindrapportage.
Let op! Alleen de kosten voor het ontwikkeltraject, de kwaliteitsbewaking, de evaluatie en de doorontwikkeling van hetflexibele opleidingsprogramma zijn subsidiabel. De kosten voor de uitvoering van de opleiding zijn uitdrukkelijk niet subsidiabel.
Uitbetaling, kosten en tarieven
Ja, dat is mogelijk. Aanvragers leveren één jaar na verlening van de subsidie een tussenrapportage in. Als de rapportageaanleiding geeft tot twijfel (worden de door de aanvrager gestelde doelen wel behaald?), dan kan de uitbetaling van deresterende subsidie gedeeltelijk of geheel worden opgeschort.
Bij de begroting hanteert een samenwerkingsverband een vast uurtarief voor de loonkosten. Dat uurtarief komt overeen met het kostendekkende tarief van schaal 13 zoals bedoeld in de Handleiding overheidstarieven (HOT) van het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend. Voor 2019 bedraagt dit tarief 75 euro per uur. Dit tarief geldt voor de inzet van alle interne en externe medewerkers.
In bijzondere gevallen mag een samenwerkingsverband hogere tarieven hanteren, bijvoorbeeld voor een bijzondere spreker op een congres of een training. Het samenwerkingsverband moet dit dan wel motiveren in de aanvraag. Bij de beoordeling van de aanvraag zal dan worden bekeken hoe deze uitgaven zich verhouden tot de overige kosten (doelmatigheid).
De inzet van medewerkers van de instellingen uit het samenwerkingsverband (ten minste één bekostigde en één niet bekostigde onderwijsinstelling voor het beroepsonderwijs) is subsidiabel. Deze kosten kunnen worden opgegeven als loonkosten. Inzet van derden is mogelijk via inkoop, mits aan de aanbestedingsregels wordt voldaan (indien van toepassing). Deze kosten kunnen worden opgevoerd als inkoopkosten.
Bedrijfsopleidingen en privaat onderwijs
In de regel zal een bedrijfsopleiding niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld voor deze subsidieregeling. Als eenbedrijfsopleiding beschikt over een crebo-erkenning, kan deze in beginsel als niet-bekostigde onderwijsinstellingonderdeel uitmaken van een samenwerkingsverband voor deze subsidieregeling.
Derde leerweg
De derde leerweg is niet-bekostigd beroepsonderwijs. De kosten worden gedragen door de werkgever of door dedeelnemer zelf of op een andere manier. In de derde leerweg krijgen onderwijsinstellingen anders dan de beroepsopleidende leerweg (BOL) en beroepsbegeleidende leerweg (BBL), meer ruimte voor een flexibele inrichting van deopleidingen, zodat ze beter kunnen aansluiten bij de behoeften van volwassen werkenden en werkzoekenden. De derdeleerweg kent namelijk geen wettelijke studieduur en geen vastgestelde urennorm voor begeleide onderwijstijd ofberoepspraktijkvorming. Opleidingen in de derde leerweg zijn net zoals de BOL en BBL gericht op een landelijk erkenddiploma.
De BBL is een leerweg voor bekostigd beroepsonderwijs. Deze regeling betreft alleen niet-bekostigde opleidingen in dederde leerweg.
Ja, echter in de derde leerweg is er sprake van soepelere normen, in vergelijking met de BOL en BBL. Studenten kunnen worden ingeschreven voor een deel van de duur van de opleiding. Als het te volgen deel van de opleiding geen bpv bevat, hoeft de school geen praktijkovereenkomst af te sluiten. Uit het onderwijsprogramma dat de school voor de volledige opleiding heeft opgesteld, moet dan blijken dat voor het betreffende onderdeel geen beroepspraktijkvorming is geprogrammeerd.
Diplomagerichtheid
Ja. Het te ontwikkelen onderwijsprogramma moet diplomagericht zijn. De derde leerweg is hier ook op gericht. De deelnemer kan ervoor kiezen om een deel van de opleiding te volgen maar in het kader van Leven Lang Leren moeten deelnemers wel de mogelijkheid krijgen om uiteindelijk een volledig mbo-diploma te kunnen behalen.
Nee. Het samenwerkingsverband moet een volledig onderwijsprogramma ontwikkelen gericht op het kunnen behalen van een mbo-diploma. Echter in de uitvoering kunnen delen van de opleiding worden aangeboden aan deelnemers maar er moet altijd de mogelijkheid zijn om uiteindelijk een mbo-diploma te verwerven.
Duurzame verankering
Bij de beoordeling van de aanvragen zal er vooral worden gekeken naar de ambities en resultaten die het samenwerkingsverband wil gaan realiseren gedurende de subsidieperiode. Daarnaast worden bij de beoordeling enkele aspecten voor de periode daarna meegewogen. Denk hierbij aan:
- Komt er een mogelijke spin-off naar andere mbo-opleidingen en leerwegen?
- Wordt het samenwerkingsverband na de subsidieperiode gecontinueerd en zo ja hoe?
- Hoe zal de kwaliteitszorg van de nieuwe flexibele opleidingsprogramma’s gewaarborgd blijven?
Samenwerkingsverklaring / samenwerkingsovereenkomst
Binnen deze regeling is een samenwerkingsverklaring verplicht. In de samenwerkings-verklaring die als minimum geldt voor deze subsidieregeling, worden de minimale verplichtingen geregeld tussen de deelnemende onderwijsinstellingen betreffende de subsidie. Een samenwerkingsovereenkomst is in de regel uitgebreider en kan (naast de minimale verplichtingen betreffende de subsidie voor deze regeling) ook afspraken bevatten over hoe men wil samenwerken, welke bijdragen er worden verwacht van de partijen, etc. Een samenwerkingsovereenkomst is niet verplicht voor deze subsidieregeling, maar het kan voordelen opleveren voor de samenwerking en de continuïteit.
Voorschouw (beoordeling conceptplan)
Ja. Met deze feedback kunt u uw aanvraag versterken, hierbij wordt er vooral bekeken in hoeverre de aanvraag voldoet aan de minimale eisen van het beoordelingskader en of de aanvraag voldoende gedetailleerd is voor beoordeling. DUS-I zal voor iedere aanvraagronde op de website bekendmaken in welke vorm dat gaat gebeuren (mondeling of schriftelijk).
U kunt geen rechten ontlenen aan een voorschouw. In de voorschouw wordt er geen aandacht besteed aan vigerende wet- en regelgeving zoals aanbesteding en copyright, daar is de penvoerder/het samenwerkingsverband zelf voor verantwoordelijk.
Crebo
Ja, dat is mogelijk. Bij de beoordeling van de aanvragen zullen aantallen crebo’s en ook aantallen beoogde deelnemers worden meegewogen, ter inschatting van de doelmatigheid van de te verstrekken subsidiemiddelen. Dit betekent niet automatisch hoe meer hoe beter: Er zal bij de beoordeling van de aanvraag een inschatting worden gemaakt, of de opgegeven aantallen (enigszins) realistisch zijn. Daarnaast zullen de opbrengsten van de ontwikkeltrajecten en de aantallen deelnemers nog gemonitord worden gedurende de looptijd van de subsidie.
Ja, beide onderwijsinstellingenmoeten minimaal één crebo-erkenning hebben op het moment van de aanvraag, het maakt niet uit voor welke kwalificatie. Uiteraard moeten de onderwijsinstellingen erkend zijn voor de crebo’s van de te ontwikkelen opleidingsprogramma’s en voor het aanbieden van onderwijs in de derde leerweg, zodra de opleidingen worden uitgevoerd.
Nee. Beide onderwijsinstellingen moeten minimaal één crebo-erkenning hebben op het moment van de aanvraag, maar het maakt niet uit voor welke kwalificatie.
Nee, dat hoeft niet. De opleidingsinstituten die deelnemen mogen een willekeurige crebo erkenning voeren. Uiteraard moeten de onderwijsinstellingen erkend zijn voor de crebo’s van de te ontwikkelen opleidingsprogramma’s en voor het aanbieden van onderwijs in de derde leerweg, zodra de opleidingen worden uitgevoerd.
Ja, dat mag, mits de onderwijsinstellingen op het moment van de aanvraag hebben voldaan aan de minimale vereisten van deze subsidieregeling (beschikken over minimaal één crebo-erkenning per onderwijsinstelling).
Good practices / evidence based
Nee, nog niet in het licht van deze subsidieregeling. Aan dit aspect zal aandacht worden besteed in de nog te organiseren (landelijke) kennisdelingsactiviteiten.
Onderlinge concurrentie
De subsidieregeling vereist dat de partijen samen het onderwijsprogramma ontwikkelen maar het aanbieden van het onderwijsprogramma valt buiten deze subsidieregeling (behoudens evaluatie en doorontwikkeling gedurende de subsidieperiode). De onderwijsinstellingen kunnen zelf kiezen om de opleidingen samen of apart aan te bieden.
Aanbesteding
De subsidieregeling stelt geen extra eisen ten opzichte van de aanbestedingswetgeving.
De aanvrager is verantwoordelijk voor het naleven van de aanbestedingsregels. Bij deze subsidieregeling is er sprake van Publiek Private Samenwerkingen. Volgens Europese jurisprudentie is het publieke orgaan verplicht om kenbaar te maken dat men op zoek is naar een partner. Voor deze subsidieregeling betekent dat alle niet-bekostigde onderwijsinstellingen de gelegenheid wordt geboden om deel te nemen, ook indien de aanbestedingsgrenzen nog niet van toepassing zijn. Enkele (niet-limitatieve) voorbeelden: aankondig van het plan en de mogelijkheid om daarop te kunnen reageren op de eigen website, op (relevante) websites, in vakbladen etc.DUS-I verstrekt geen adviezen over aanbesteding. De penvoerder wordt geacht op de hoogte te zijn van de aanbestedingswetgeving, danwel daarover zelf advies in te winnen.
Doelgroep
Ja, de doelgroep betreft volwassenen dus vanaf 18 jaar. Het gaat om werkenden en/of werkzoekenden. De regeling richt zich niet op doorstroom van jongeren van niveau 2 naar niveau 3 of niveau 4.
Nee, maar er zal in de beoordeling wel naar de doelmatigheid worden gekeken van de te verstrekken subsidiemiddelen en naar de scholingsvraag in de regio.
Eigendomsrechten van ontwikkelde producten
Het samenwerkingsverband is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wetgeving rondom eigendom (copyright) en om daarover afspraken te maken in het samenwerkingsverband. Het regelen van de eigendomsrechten tussen de partners kan o.a. via het gezamenlijk opstellen en ondertekenen van een samenwerkingsovereenkomst waarin de juridische structuur, eigendomsrechten en andere zaken zoals onderhoud en beheer worden vastgelegd. Dit is geen vereiste van de regeling, maar is wel een pré.
Met subsidie ontwikkelde producten voor het onderwijsprogramma moeten op verzoek worden gedeeld met belangstellenden. Voor deze subsidieregeling wordt geadviseerd om deling te doen via Creative Commons Licenties. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de verdere invulling van aspecten rondom deling, hoe er wordt gedeeld, bijvoorbeeld via ‘Open Source’ en of er (redelijke) kosten in rekening gebracht kunnen worden. Het staat samenwerkingsverbanden dus vrij hoe de copyright wordt geregeld, mits dit niet in strijd is met vigerende wetgeving en met deze subsidieregeling.
Met subsidie ontwikkelde producten voor het onderwijsprogramma moeten op verzoek worden gedeeld met belangstellenden. Dit geldt dus niet voor producten die voorafgaand aan de subsidieperiode zijn ontwikkeld door of in opdracht van onderwijsinstellingen. Aan samenwerkingsverbanden wordt geadviseerd om daarbij de Creative Commons-licenties te hanteren (CC-BY-SA, versie 4.0). Met deze licenties kunnen producten eenvoudig worden gedeeld en kan de eigenaar afspraken maken met de ontvangers over copyright. Voor meer informatie zie: www.creativecommons.nl. Het staat samenwerkingsverbanden vrij om de copyright op een andere manier te regelen, mits dit niet in strijd is met vigerende wetgeving en met deze subsidieregeling.
De subsidieregeling stelt als eis dat met de subsidie ontwikkelde programma’s en producten worden gedeeld op verzoek van belangstellenden. Daarbij wordt er geadviseerd om gebruik te maken van Creative Commons Licences. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de verdere invulling van aspecten rondom deling, hoe er wordt gedeeld, bijvoorbeeld via ‘Open Source’ en of er (redelijke) kosten in rekening gebracht kunnen worden. Open Source is dus niet verplicht, maar het is wel een pré. Het staat samenwerkingsverbanden dus vrij hoe de copyright wordt geregeld, mits dit niet in strijd is met de wet en met deze subsidieregeling.
EVC
EVC-trajecten kunnen geen onderdeel uitmaken van een flexibel onderwijsprogramma omdat deze voorafgaand aan een opleiding plaatsvinden. Mensen met werkervaring kunnen een EVC-procedure volgen bij EVC-aanbieders om eerder verworven competenties en werkervaring om te laten zetten in een EVC-certificaat. Een onderwijsinstelling kan dan vervolgens met dit certificaat vrijstellingen geven of verkorting van opleidingen verlenen. Onderwijsinstellingen kunnen (anders dan alleen EVC) ook eigen instrumenten inzetten om eerder verworven competenties en werkervaring te inventariseren. EVC-aanbieders kunnen geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband, maar mogen wel betrokken worden in het kader van de afstemming.(inkoop is mogelijk, mits aan de aanbestedingsregels wordt voldaan).Het is wel gewenst dat onderwijsinstellingen bij de intake de uitkomsten van EVC-trajecten meenemen als bouwstenen binnen een opleidingstraject van een deelnemer.
LLO-activiteiten vanuit andere regelingen
Vanuit diverse andere regelingen worden activiteiten ontplooid die betrekking hebben op LLO. Een voorbeeld is de regeling Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF). In deze regeling staat het bekostigde mbo-onderwijs centraal. Modules, methodieken, modellen die met RIF-subsidie worden ontwikkeld komen ten goede aan bol- en/of bbl-trajecten. Voor de verplichte verduurzaming (waaronder een verdienmodel voor de toekomst) kunnen dezelfde modules, methodieken en modellen worden ingezet voor de Derde Leerweg. Deze reeds ontwikkelde activiteiten zijn niet subsidiabel vanuit de onderhavige regeling omdat er dan sprake zou zijn van dubbele financiering van dezelfde activiteiten.Een ander voorbeeld is de Kwaliteitsagenda mbo. Ook daarin worden LLO-activiteiten met extra bekostiging ontwikkeld. Ook deze activiteiten kunnen worden ingezet voor de Derde Leerweg maar zijn niet subsidiabel vanuit de onderhavige regeling.
Meer informatie
Staat uw vraag er niet tussen? Bekijk de regeling of neem contact met ons op.